Het is bewolkt als
we weg rijden bij hostal Guzman El Bueno. Met moeite een ontbijt kunnen scoren,
want we waren te vroeg. Tien voor acht is bijna alles nog dicht, op – na enig
zoeken – een na. Daarna wat etenswaren inslaan: een aantal ronde ‘caracoles’ en
een paar flessen Isostar, voor de nodige energie. Tijdens de rit van vandaag
deelt Frans ook nog een energie-gel uit. Het moet gaan lukken dus, om niet van
de hongerklop van je fiets te vallen.
De laatste stop in
León is er voor het voormalige klooster van San Marcos, tegenwoordig in gebruik
als een vijf sterren parador. Je mag naar binnen, en zelfs het claustro
(kloostergang) in, want de rest van het machtige gebouw is voor
kapitaalkrachtiger gasten. Niet voor arme pelegrinos die zich op hun fiets ver
hot naar her voortslepen door het barre land, dat ons vandaag weer wacht.
Op het grote plein voor San Marcos raken we
aan de praat met
Sergio, een jonge Braziliaan uit SaoPaulo. Ook hij is in
Saint-Jean-Pied-de-Port vertrokken, en –
uiteraard – op weg naar Santiago. De reden van zijn wandeltocht is geboren uit
dankbaarheid.
Professioneel tennisser kreeg hij een paar jaar geleden een stevige blessure aan zijn
schouder. Bij
de verschillende scans die volgden, werd een kankergezwel in zijn lijf ontdekt.
Toeval bestaat niet.
Nadat hij Santiago bereikt zal hebben
vliegt hij naar Parijs, waar zijn vrouw – als alles klopt – op
hem staat te wachten. Samen zullen ze daar
het tennistoernooi van Rolland-Garros meemaken.
We nemen hartelijk afscheid. Tegenkomen
zullen we hem niet meer tijdens onze tocht. Hij loopt.
En wij fietsen.
We fietsen de stad uit via een kilometers
lange uitvalsweg, de Avenida Dr. Fleming. Dan buigen
we af het desolate land in. Je denkt alles al
gezien te hebben wat desolaatheid betreft, maar het
kan nog altijd erger. Zoals vandaag dus.
Gestaag gaat het overigens omhoog. En dat met een felle,
koude westenwind tegen. Bij vertrek in León
was het 4 graden, na een paar uur stoempen is het
nauwelijks een paar graden warmer.
We
bereiden ons erop voor dat het in de loop van de dag niet beter zal worden. In de verte hangen
boven
de donkere bergen, richting Cruz de Ferro, de hele dag mistbanken. Soms is er de sneeuw
op de
uitlopers van het Cantabrisch gebergte te zien. Even niet aan denken. Je kop erbij houden,
ondanks de
lage snelheid, is alles wat je bezig houdt. Zelfs het afdalen, na wéér een oneindige
klim, gaat
niet echt zoals gebruikelijk. De straffe wind houdt je gewoon tegen. Geen lol aan
eigenlijk.
Ergens op
de route even een stop om wat van de caracoles naar binnen te werken.
Onder het
luifel van een klein supermarktje. Uit de
wind, en daar ben je al tevreden mee in deze
omstandigheden.
Verder gaat het weer, een volgende klimt wacht immers. Dan is er ineens een stenig pad. Losse
stenen, grind, zand. Meer dan acht
kilometer duurt het gebonkt. Je bent al blij als je banden het
houden. Een behulpzame Spaanse
vrachtwagenchauffeur kan blijkbaar ons geploeter niet aanzien,
en wijst op een verkorting van de route met
iets meer dan vijf kilometer. We zijn blij met al een
meter. Doen dus!
En zo belanden we uiteindelijk bij de
beroemde oude brug, de Puente de Orbigo. Maken er zelfs
volgens een geïmproviseerd scenario wat
video-opnamen. Frans rijdend over de brug. Waarna ik
het kunstje nog eens een keer over doe.
Voor het nageslacht alles weer vastgelegd.
Verder het onherbergzame land in. Er groeit
geen fuck. Ja, wat bremstruiken. En Frans meent er
zelfs een roodstaartvogel, of hoe dat beest
ook mag heten, te ontdekken. Soms roept hij
vanachterop dat er steeneiken langs de weg
staan. Ik geloof hem op zijn woord. Het zal mij worst
wezen. Al staat er een roedel
buikdanseressen achter me, ik kijk niet om.
Als we Astorga naderen pakken dreigende wolken
zich samen. En inderdaad: niet veel later
regent het. Nat! Verdomme! Snel een schuilplaats
zoeken. Dat lukt. Op de trappen van een
restaurant,tegenover alweer een Gaudi kasteel. Ik ken
het nog van drie jaar geleden. Toen was
het gesloten. Nu ook.
Ook al zouden we misschien meer hebben
willen fietsen, het lukt gewoon niet. De wind is te sterk.
Zelf weet ik dat het na Astorga klimmen
worden, en het land NOG desolater. Het is kwart voor
vijf, en het wordt tijd een herberg voor de nacht
te zoeken. Zo nu en dan rijden ons onechte
pelgrims voorbij die zich laten vervoeren in busjes.
Voordat je het weet is er geen plaats meer in
de herberg.
Reden om er mee te kappen in El Ganso, op
zo´n 1050 meter hoogte. Het wordt de eenvoudige
albergue Gabino langs de hoofdweg van het
dorp. Dat dorp telt overigens meer ingestorte huizen
dan bewoonbare. Maar ons een rotzorg. De
dienstdoende hospitalero is afwezig, maar ik
confisqueer alvast twee houten britsen met
matras. Onder de hanenbalken. We zullen de nacht er
doorbrengen met twee Fransen, en een jong
stel uit Zuid Korea. Park Il (32) en Ht (Soulhee) Ol
(27).
In Albergue Gabino huizen vannacht meer
nationaliteiten op de britsen dan muizen op zolder. We
horen Italiaans, Duits, Hongaars, Frans,
Iers, Koreaans dus, en er zijn ook nog een paar dames
uitAustralië gestrand. Kortom, een soort
Babylon, waar gaandeweg, ondanks de verschillende
talen,er toch een soort camino-esperanto
ontstaat.
In een restaurantje op nog geen honderd
meter zullen we het dagmenu verorberen. We zitten nog
niet of ook onze Zuid-Koreanen schuiven
aan. Ze maken de tocht naar Santiago, omdat ze
binnenkort willen trouwen. Op de route
willen ze elkaar nog beter leren kennen. Even later
schuift ook de Ierse Andy nog aan, uit
Donegal. Zo wordt het ook nog gezellig. Dat kan overigens
ook aan de fles Spaanse rode wijn liggen
die we snel achter de kiezen krijgen. De prijs van 2 bier
vooraf – de dikke dames moeten er ook nog
eens een vat voor aanslaan, een fles wijn, macaroni
bolognese vooraf, friet met salade en
chorizo en een nagerecht
bedraagt 18,40 euri!!!
Bij de laatste foto kan ik zien dat de Rioja in Spanje inderdaad niet duur is..
BeantwoordenVerwijderenLucien